Inmiddels zijn er enkele weken voorbij sinds we allemaal geconfronteerd werden met verregaande maatregelen rondom de uitbraak van het Coronavirus. Het was, en is nog steeds, alle hens aan dek om in de frontlinie de kwaliteit te blijven garanderen, die wij van onze publieke diensten verwachten. Onder meer in de zorg, in het onderwijs, bij de politie. Het werken in de frontlinie is van de een op de andere dag fundamenteel veranderd.

De professionele autonomie is een veel grotere rol gaan spelen als indicator voor de kwaliteit. Dat was natuurlijk al wel zo, maar in deze crisis vallen we niet terug op onze vertrouwde systemen, in elk geval niet in het onderwijs. Is de docent niet in staat om met behulp van nieuwe technieken de lesstof over te brengen, dan leren leerlingen minder dan op school.

Dat deze crisis nu al zichtbaar ingrijpt in de fundamenten van onze samenleving, dat is duidelijk. Over een aantal maanden hopen we echter allemaal dat ‘het gewone leven’ zich weer aandient, en we in staat zijn de draad weer op te pakken. Betekent dit dat we teruggaan naar de manier zoals we dat al jaren gewend zijn? Of proberen we te leren van deze crisis en gebruiken we de lessen om ons onderwijs ten positieve te veranderen?  Anders gesteld: wat betekent deze crisis voor het nadenken over de sociale waarde van het onderwijs?


Sociale waarde van ons onderwijs

Het is al langer duidelijk dat er veel eisen worden gesteld aan het huidige onderwijs. Naast cognitieve en sociale vaardigheden, is het onderwijs er ook voor algemene burgerschapsvorming en is het er om leerlingen voor te bereiden op de toekomstige maatschappij.

Er zijn vele manieren om dit te realiseren, en elke school doet zijn best om dit zo goed mogelijk te doen. Men heeft een visie, strategische plannen, stelt doelen, en er wordt (hopelijk) voldaan aan de eisen die door de Onderwijsinspectie worden gesteld. Dit doen we allemaal door ’s ochtends de leerlingen te ontvangen, ze een periode op school te laten zijn en ze zoveel als mogelijk te laten leren, en ze vervolgens weer naar huis te sturen. School is school, en thuis is thuis. Vijf dagen in de week.

Wat nieuw is in deze crisis is dat deze reguliere cyclus wordt doorbroken en er moet worden nagedacht over een nieuwe dagelijkse routine. Waar kan een kind leren, en op welke manier is dat mogelijk, zonder fysiek in een klas bij elkaar te zijn? Hoe kunnen wij ouders ondersteunen bij het door elkaar lopen van school- en thuissituatie, en wat betekent het leren van leerlingen hierin? Waar ligt de verantwoordelijkheid van de school bij een kwetsbare thuissituatie, en de veiligheid van het kind, nu het niet meer op school kan zijn?

In een crisis worden nieuwe antwoorden gevonden op bestaande vragen:

  • Waartoe doen we wat we doen, wat vinden we daarin belangrijk?
  • Hoe doen we dat, gegeven de omstandigheden waar we inzitten?
  • Zijn belangrijke stakeholders het ermee eens dat we het zo doen, doen we het in hun ogen goed?


Na de crisis

Ook na de crisis zullen we antwoorden zoeken op deze bestaande vragen. Die antwoorden hadden we ook al gevonden, toen er nog niks aan de hand was. Als alle leerlingen weer naar school gaan, en het stof is allemaal een beetje neergedaald, dan hoop ik dat er bestuurders, directeuren, beleidsadviseurs en docenten opstaan die geen genoegen nemen met de oude antwoorden.

Als we iets van deze crisis leren, is dat de wereld niet zo maakbaar en planbaar is als we zouden willen. Of als we deden voor de crisis. Laat dit onze wake-up call zijn om in deze nieuwe realiteit na te denken over de nieuwe sociale waarde van het onderwijs. Ik sta graag klaar om aan deze ontwikkeling vorm en inhoud te geven. In mijn volgende column ga ik in op mijn visie over hoe dit zou kunnen binnen de huidige schoolomgeving.