Als zijn zoon 18 is, vindt vader dat er geoefend moet worden voor het halen van het rijbewijs. Zoonlief neemt plaats achter het stuur en na een beetje uitleg en oefening rijden vader en zoon al snel op de openbare weg. Als de zoon het gaspedaal hard intrapt, verliest hij de controle over het stuur en ze rijden frontaal op een boom. Vader is wonderwel ongedeerd, maar zoon niet. Hij ligt bewusteloos in de auto. Vader belt in paniek 112 en gaat mee met de ambulance. Bij het ziekenhuis aangekomen komt de arts naar de zoon op de brancard rennen en schreeuwt het tegen de vader uit: “Dat is mijn zoon!”

Hoe kan dit?

Hoewel het antwoord op dit raadsel simpel is, blijkt het in de praktijk erg moeilijk oplosbaar voor veel mensen. Heeft u het antwoord gevonden? Dit zijn enkele reacties die ik kreeg op dit raadsel:

  • Dat kan echt niet.
  • Is vader homo?
  • Huh, bedoel je niet opa?

Het antwoord moet natuurlijk zijn dat de arts de moeder van deze jongen is. Het probleem met het oplossen van dit raadsel is dat wij een arts associëren met een mannelijke persoon. Op dezelfde manier is het beeld dat wij hebben van een leider ook meer gekoppeld aan het mannelijk geslacht, zo laten verschillende onderzoeken ons zien. Ook blijkt dat selecteurs de leider vooral zien als een dominant, directief persoon, ook al wordt inmiddels door veel onderzoek gezien dat meer met vrouwen geassocieerde kenmerken en competenties beter aansluiten bij de ontwikkelopgaven in organisaties.

Deze beeldvorming heeft een belangrijke rol in het oordeel dat wij vellen over mensen, zelfs al zijn we ons er niet van bewust. Al in een eerste ogenblik dat we iemand tegenkomen worden allerlei mechanismes getriggerd, die ervoor zorgen dat we een (positief of negatief) beeld hebben bij de persoon tegenover ons. En over diens persoonlijkheid en competenties.

Stelt u zich voor dat u een vacature heeft voor een leidinggevende positie in uw organisatie. En u denkt onbewust dat een man beter in staat is dan een vrouw om deze leidinggevende positie in te nemen. U denkt vast dat dit onzinnig is, dat u dit soort denkbeelden niet heeft. Als u het raadsel hiervoor goed had, bent u misschien vrij van dit vooroordeel, maar anders heeft u het waarschijnlijk wel.

Dit denkbeeld heeft uiteraard direct invloed op uw beoordelingen van kandidaten. Het is volgens mij cruciaal om er alles aan te doen om dit denkbeeld niet in de weg te laten zitten om de beste kandidaat aan te stellen. En daarbij alle kandidaten een eerlijke kans te geven. Dat wilt u uiteraard, want het kost veel geld, tijd en moeite als uw keuze niet de juiste blijkt te zijn.

Helaas blijkt dat er in veel selectieprocessen helemaal niet alles aan gedaan wordt om kandidaten een eerlijke kans te geven. Zo laten onder meer Miles en Sandler-Smith (2009) zien dat het onderbuikgevoel van selecteurs vaak de doorslag geeft bij besluiten om iemand aan te nemen. Ook in mijn eigen promotieonderzoek komt naar voren dat dit een essentieel onderdeel is bij benoemingen van bestuurders van non-profit organisaties.

Zonder nadrukkelijke reflectie aan het begin van een selectieproces, en de inzet van de juiste instrumenten om vooroordelen tegen te gaan, leidt het selectieproces tot suboptimale resultaten en een aanzienlijk groter risico op niet-succesvolle leiders en bestuurders. Bovendien hebben vrouwen en mensen met een migratieachtergrond minder kans om in de top terecht te komen.

Vond u de oplossing van het raadsel?
Bent u in staat uw vooroordeel niet in de weg te laten staan bij selectiebeslissingen?